
Die morgen werd Augustus Wigglesworth wakker en het leek een dag als alle andere. Hij hoorde zijn Grease-wekker afgaan. Deze keer schalde ‘’Sandy, can’t you see, I’m in misery...’’ door de kamer en hij zette het onding op sluimeren. Ongeveer drie keer deze keer- en dat was al vreemd genoeg op zichzelf want normaal sluimerde hij maar één keer.
Augustus- of Augie, zoals zijn vrienden hem noemden- hield niet van vreemd. Hij vond het fijn als alles erg, erg Normaal was. Hij had een rustige baan als medewerker in de lokale bibliotheek van het stadje waar hij woonde. Daar fietste hij elke dag heen. Vandaag was het donderdag en Augie rekte zich even flink uit en stapte toen uit bed. Hij woonde in een normaal rijtjeshuis maar met een beetje geluk had hij het hoekhuis kunnen kopen zodat hij net wat meer tuin had. Augustus hield van tuin. Hij kweekte zijn eigen rozen. Augie hield ook van boeken – en van omeletten. Dus het eerste wat hij die dag deed was naar de keuken strompelen voor een ontbijtje met ei.
Augustus wandelde in zijn lievelingspyama door de woonkamer. Het was een erg Gewone woonkamer, met een bank, een tv, en een boekenkast. Er hing een grappige geur in de lucht die dag maar Augustus besteedde er geen aandacht aan. Hij was erg slaperig, zie je. Ook het beetje zaagsel wat op de vloer lag viel hem niet op en hij slofte er doorheen – naar de keuken. Augustus pakte een koekenpan en een eitje. ‘’Beetje olie, beetje kruiden… hmm waar is het zout?’’ mompelde hij. Het zout was dus kwijt en dat vond Augie maar een vreemde zaak want Normaal gesproken stond het altijd in hetzelfde keukenkastje. Hij trok alle kastjes open maar kon het potje nergens vinden. Verbaasd krabde hij zich op zijn hoofd. En dat was het moment waarop hij merkte dat hij eigenlijk verschrikkelijke jeuk had. En toen hij dat ontdekte zag hij ineens de rode bulten op zijn armen (en de rest van zijn lichaam- maar dat kon je niet zien door zijn pyama). En-zoals het wel vaker gaat met ontdekkingen- pas op het allerlaatste zag hij het legertje vlooien, die zich triomfantelijk verspreid hadden over zijn hele lichaam.
‘’Hé JAKKES!’’, riep Augustus uit – en hij dacht iets van ‘’die moeten van de buurhond zijn’’. Dus besloot Augustus eerst maar eens een goeie douche te nemen – misschien hielp dat en bovendien was er toch geen zout voor een omelet.
Maar toen hij de woonkamer weer inliep gebeurde er nog iets onverwachts. Eerst kwam de klap, toen voelde Augie zich even duizelig en in een waas keek hij naar de grond. Daar, op de vloer, lag de zoutpot. Nu gebeurt het niet dagelijks dat men een zoutpot op zijn hoofd krijgt, dus keek Augie verbaasd naar het plafond. En daar, in het hoekje, zat een klein aapje die hem met grote ogen aanstaarde. ‘’WAT?’’ zei Augustus. ‘’Oeh.’’ zei het aapje. ‘’Wel alle.. Jij hebt die zoutpot gegooid, is het niet?’’ riep Augie verontwaardigd uit. ‘’Oeh.’’ zei het aapje weer en Augustus zuchtte. Want hoewel hij flink kwaad was op het beest (de plaats waar de zoutpot was geland was immers een gigantische bult geworden), was het aapje ook best schattig.‘’Hij moet ontsnapt zijn uit de dierentuin’’, zei Augie toen en hij besloot zijn vlindernet te halen. Misschien kon hij het aapje vangen en de politie bellen. Maar toen hij zich wilde omdraaien struikelde hij over een flamingo. Het beest gaf een ferme gil en begon in Augustus’ been te pikken. Omdat dit nogal onplezierig voelde, zette Augustus het op een lopen. Eerst rende hij nog een paar rondjes in de Erg Gewone Huiskamer maar de flamingo was steeds nét even sneller dan Augie en bleef hem maar aanvallen met luid gekwetter. Toen kreeg die slimme Aug een ingeving, rende naar de keuken, en gooide de keukendeur achter zich dicht. Hij hoorde nog net een ‘’pok’’ van de flamingo die tegen de deur aanliep.
Aug bleef even naar de deur staren, terwijl hij uithijgde en draaide zich toen triomfantelijk om.
Had hij dat maar nooit gedaan.
Wat die arme Augie daar zag ging alle boekjes te buiten.
Daar, bij het keukenkraantje stond een verschrikkelijk grote… OLIFANT!
Het beest had de kraan opengedraaid, zijn slurf eromheen geslingerd en stond nu onbehoorlijk veel liters water naar binnen te lurken. Dit werd teveel voor Augustus. Wanhopig riep hij uit: ‘’Allemachtig! Wat gebeurt hier in vredesnaam?’’
En toen hij dat zei ontketende hij een hele reeks aan abnormale gebeurtenissen.
Eerst klonk er het geluid van een vreselijk blij orkest, toen vielen er liters glitter en confetti naar beneden gevolgd door iets wat gevaarlijk veel leek op een ontploffing en ten slotte, na veel rook en bombarie, verscheen er voor zijn neus een vadsig klein mannetje, die op een kruising tussen een piraat en een circusdirecteur leek.
Hij was dat laatste –natuurlijk.
Toen het directeurtje de verbaasde Augustus zag, kneep hij zijn oogjes samen, priemde met zijn vinger in Augustus’ borst en brulde: “JIJ!’’.
Daar schrok Augustus zó van dat hij acuut flauwviel.
Toen hij later wakker werd zag hij eerst een paar wazige hoofden boven hem (het leken een klein circusdirecteurtje, een acrobaat, een paard met op zijn hoofd een hoorn gebonden en een vriendelijke mevrouw). En zoals dat altijd gaat als men flauwvalt ging Augie verschrikt overeind zitten en riep: ‘’Waar ben ik? Wat is er gebeurd?’’.
‘’HIJ IS WAKKER!’’ schreeuwde het circusdirecteurtje.‘
’Geef hem wat te drinken.’’ zei de lieve mevrouw.
‘’Augustus Wigglesworth, is het niet?’’ zei de acrobaat vriendelijk, terwijl hij zijn hand uitstak. De semi-eenhoorn zei niets.
‘’Waar ben ik..’’ vroeg Augustus nogmaals. Een vraag die direct beantwoord werd nu hij wat beter kon zien. Hij zat in het midden van een enorme rode circustent, met ronde tribunes, acrobaten die in de lucht over touwen wandelden, en hier en daar een plukje clowns die aan het oefenen waren. Een doodnormaal circus dus- het enige abnormale was dat hij, Augustus, daar zat.
Het zinde hem niet, hij voelde zich maar verrekte ongemakkelijk die ochtend. Eerst die vlooien, dan alle kwaaie dieren en nu zat hij ineens in een circus? Augustus hield niet van onverwachte dingen, en dit was tamelijk onverwachts allemaal.‘’WELKOM AUGUSTUS. NOU-STA OP.’’ blafte de circusdirecteur. ‘’Ik droom,’’ zei Augustus. En hij voelde zich nu best heel rustig en fijn, omdat hij bedacht dat het heel simpel moest zijn om hier weg te komen. Hij had het gelezen in een boek; het enige wat je hoefde te doen was hárd in je bovenarm knijpen en dan werd je wakker. Dus kneep Augie hárd en vaak in zijn rechterarm en hij zou daar nog lang mee doorgegaan zijn als de lieve mevrouw hem niet tegengehouden had. ‘’Wat doe je?’’ zei ze. ‘’Ik wil...’’ begon Augie, ‘’..wakker worden uit deze droom?’’ vulde ze hem aan.
‘’Augie...’’ (en hij bibberde even want zo noemden alleen zijn vrienden hem) ‘’dit ís jouw droom.’’
‘’Ja, Au,’’ stemde de acrobaat in. ‘’Jij wilde toch van jongs af aan al leeuwentemmer worden?’’
‘’EN DUS HEBBEN WE JE HIERHEEN GEHAALD’’, schreeuwde het kleine directeurtje vrolijk (hij kon namelijk niet écht normaal praten, daar was Augie al achter).
Leeuwentemmer.
Het woord klonk vreemd en abnormaal en angstaanjagend in Augie’s oren, en hij bibberde nog harder. ‘’Leeuwentemmer? Je bedoelt…Temmer van…leeuwen?’’
‘’NATUURLIJK DOMOOR’’, schaterde het directeurtje nu. ‘’TEMMER VAN WOESTE, LEVENSGEVAARLIJKE, MENSENVERSLINDENDE LEEUWEN.’’
Dat idee stond Augustus totaal niet aan.
‘’Geen denken aan’’, zei Augie resoluut. ‘’Leeuwen temmen is gevaarlijk, dom, waanzin en bovendien: niets voor een normale bibliothecaris zoals ik. Nee, geef mij maar liever boeken. Die zijn een stuk veiliger.’’ Hij stond op. ‘’Nou, ajuu, nu moet ik echt gaan. Mijn rozen hebben water nodig, en ik moet allang op mijn werk zijn. Bovendien heb ik nog niets eens een behoorlijk ontbijt op. Nee, het spijt me echt, en vriendelijk bedankt – maar ik ga maar weer eens.’’ En hij wilde weglopen (al had hij geen idee waar de uitgang was) maar toen pakte de lieve mevrouw zijn hand, legde die voorzichtig in haar handen, en ging voor hem staan.
Hij zag nu dat ze erg mooi was, met glanzende glitters bij haar ogen en lang golvend haar. ‘’Herinner je het dan niet meer’’ zei ze zachtjes, en haar ogen keken verdrietig.
En ineens herinnerde Augustus het. Hij zag kleine Augie, omringd door pluizige leeuwenknuffels. Kleine Augie verkleed als leeuw op dierendag. Hoe hij droomde van glinsterende leeuwentanden, hooggeëerd publiek, en dromerige circussen. En toen: een tekening van een leeuwentemmer en een boze moeder. ‘’Ga liever iets normááls doen. Hou op met die dwaze dromen!’’ had ze geroepen (bijna net zo hard als het directeurtje praatte). En dus had hij het hoekhuis gekocht, en al zijn kindertekeningen in een doos gestopt- en begraven.
‘’Hier… dit is je kostuum’’, zei de lieve mevrouw en uit de zadeltas van de eenhoorn kwam een schitterend pak tevoorschijn. Het was goud, met glitterende pailletten en had zelfs een zwarte cape. ‘’Het ligt al jaren op je te wachten…’’
Op die morgen, die doodnormale morgen, besloot Augustus dat hij nooit meer normale morgens in zijn leven wilde. Hij trok het gouden glitterkostuum aan, tekende het contract dat de kleine circusdirecteur hem met een grijns aan hem aanbood, en wandelde richting het leeuwenhok. En met elke stap die hij dichterbij zette voelde hij zich een beetje lichter, en blijer, alsof hij elk moment zou kunnen wegzweven. Toen hij eindelijk de zachte leeuw omhelsde ontplofte er zowaar iets in zijn buik. ‘’Dat moet mijn hart zijn, die erg gelukkig is’’, zei hij zachtjes. Over zijn wang rolde een zilte traan. Bijna net zo zout als het zoutpotje dat op die ene speciale morgen op zijn hoofd was gevallen.
En dankbaar krabde hij aan zijn vlooienbeten.
© Elise Lente Meester All rights reserved.
コメント